Landschap

Op 29 Februari 2020 begon voor de 9e keer de opleiding Elyseum tot ecologisch hovenier. Na elke opleidingsdag, elke twee weken, schrijf ik een kort verslag met gedachten, inzichten en praktische tips. Als je mee wil lezen kun je je beneden aanmelden voor de mailing lijst. Het lijkt me leuk als anderen mee kunnen leren. 

Hoe het Nederlands landschap vorm kreeg

Naar een college van Frens Schuring, docent aan het terra college in Meppel

Een landschap kan schilderachtig zijn, historisch, weids of bosrijk. Wat is eigenlijk een landschap, wat omhelst de term wel of niet? In het kort willen we beschouwen hoe een landschap gevormd is, welke invloeden natuurlijk zijn en hoe de mens de omgeving naar de hand heeft gezet. Het wordt een historische beschouwing over de vorming van het Nederlands landschap, we gaan in op een aantal processen die onze omgeving hebben gevormd. Deze kennis lijkt vooral belangrijk te zijn voor ecologie op grote schaal en het heeft  op de schaal van een tuin vooral architecturale en cultuurhistorische waarde.

Het begint met een opdeling van invloeden, hoe is een landschap gevormd? Daarvoor kunnen we drie invloeden uit elkaar halen, abiotisch, biotische en anthropogene. Abiotische factoren zijn geologie en grondvormen bijvoorbeeld door ijstijden en tektonische bewegingen. Biotische invloeden zijn; wat groeit wel of niet op welke ondergrond en wat doet dat met de vorming van de omgeving? En uiteindelijk antropogene invloeden, de invloed van de mens op zijn omgeving. Landschap heeft een identiteit en verandert met de tijd. Je kan in een landschap vaak lange historische processen onderscheiden. Zowel in ondergrond, in planten en dieren, als menselijk. 

De loop van rivieren, drinkwater en handel

Nederland is altijd een waterland geweest. Een rivierdelta waar zich al snel mensen hebben gevestigd door de rijke kleigronden en handels mogelijkheden. De natuur dicteerde de loop van de rivieren en de plaats van onze kustlijnen en de bewoners volgden. Dat is duizenden jaren zo geweest. 

In de laatste 1000 jaar (sinds een hogere mate van organisatie van de kerken in Nederland) wordt het Nederlandse landschap steeds meer bevroren. Eerst met dammen en dijken om de zee af te schermen en de rivieren binnen hun uiterwaarden te houden. Toen konden de rivieren nog wel hun gang gaan en veel meren waren nog verbonden met de zee. Later, in de laatste 200 jaar zijn veel kanalen gegraven en de rivieren bevroren in hun loop. Vele bochten waren niet bevordelijk voor de binnenvaart, dus bochten werden recht getrokken of afgesneden met kanalen. Rivieren zijn daardoor over het algemeen dieper, breder en korter geworden, waardoor het water sneller en soms te snel Nederland uit stroomt. Het snelle wegstromen van water leidt tot droogte in warme zomers, en is later weer tegengegaan met dammen en sluizen om gecontroleerd water binnen te laten of te laten weglopen.

Belangrijke schakelpunten voor de controle van de waterloop zijn de splitsing van Waal en Nederrijn in de Millingerwaard bij Nijmegen en verderop de sluizen bij Doorwerth, voorbij Arnhem. Bij Nijmegen wordt water via de Waal naar opslag bekkens in de Biesbosch geleid, en bij Doorwerth kan de dam dicht gezet worden waardoor water via de IJssel naar het IJsselmeer stroomt en daar kan worden opgeslagen. Vanuit daar kan het gefaseerd naar de waterleidingduinen bij Haarlem worden geleid waar het gezuiverd wordt en als drinkwater kan dienen. 

Handel, drinkwater voorziening en bescherming tegen overstromingen bepalen zo de vorming van het rivier landschap waar de antropogene invloeden het steeds meer winnen van biotische en abiotische. Zo wordt het landschap langzaam aangepast en bevroren. De dynamiek wordt verlaagd. 

Turf steken en inpoldering

Een ander langdurig antropogeen proces is het gebruik van veen en turf. Van oudsher was West Nederland een soort Waddenzee. We kunnen nu nog zeeklei vinden tot 6-7 meter diep. Daarboven heeft zich veen gevormd. Veen vormt zich doordat planten afsterven in een vochtige omgeving. Voor een rottingsproces is zuurstof nodig en plantenresten onder water rotten zeer langzaam. Daardoor is de aanwas van nieuw plantmateriaal sneller dan de afbraak van het oude materiaal waardoor er laag op laag dood planten materiaal ontstaat. Dit vormt uiteindelijk veen, een erg voedselrijke grond, waar eerst op werd geboerd en verbouwd. Het veen werd later afgegraven en gedroogd om turf van te maken wat verbrand werd in steden als verwarming. Door die afgravingen hebben zich door de tijd heen meren gevormd en daardoor is Nederland langbouwgrond verloren. Later werden deze meren weer ingedamd en ingepolderd. Dat lukt alleen als de grond eromheen klei is. Klei werkt als een waterkering terwijl zandgrond water door laat. De dieper gelegen polders lopen weer vol water uit de omgeving als ze omringd met zand. De afgegraven turf grond wordt dan een meer, en we kunnen daar geen landbouwgrond meer uit winnen. Bijvoorbeeld de Loosdrechtse plassen zijn zo ontstaan.

Veel meren zijn door de jaren droog gelegd en nu polders, en veel oude landbouwgronden zijn nu verworden tot meren. 

Landbouw op arme zand gronden, en ontginningen

Op armere zandgronden bijvoorbeeld op de Veluwe en Drenthe ontstond een systeem waar mensen schapen lieten grazen op (arme) heide velden. Mest en plaggen heide werden overgeheveld naar een vaste plek in het laagland die daardoor langzaam vruchtbaar wordt. Op deze plek werden de gewassen verbouwd. Die plek groeide door het opbrengen van mest en plaggen met ongeveer 1 mm per jaar en daardoor 1 meter per 1000 jaar. 

Bijna alle dorpjes op de Veluwe of andere zandgronden liggen aan de randen. Er is laagland nodig voor verbouw van gewassen. Mensen vestigen zich dus op grensgebieden waar ze zowel zandgrond voor de heidebegrazing hebben als laagland voor het verbouwen van gewassen. De omgeving bepaald waar mensen zich vestigen en vanuit daar zet de mens de omgeving weer naar zijn hand. 

Als voorbeeld is Soest hoogland met eromheen veengrond. Soest is als cirkelvormig dorp om het hoogland heen gebouwd. Want boeren willen aan het hoogland maar ook aan de veengrond wonen. Men ging veen plaggen voor mest en brandstof maar vaker in de buurt van het dorp en minder vaak verder weg. Als je te veel afplagt gaan de heide velden verstuiven. Daardoor zijn de korte duinen en lange duinen ontstaan over verstuivende zandvlaktes. Daar zijn dan vaak weer naaldbomen op gepland om de verstuiving tegen te gaan. 

Dat proces heeft eeuwen geduurd, maar sinds halverwege de 19e eeuw is daar dankzij de uitvinding van kunstmest verandering in gekomen. Eerst werd er vogelpoep van eilanden geschraapt wat veel extra productie van landbouwgrond meebracht. Later is volledig kunstmatige mest uitgevonden. Ineens was er geen heidebegrazing door schapen meer nodig om aan mest te komen, en daardoor ook minder heide nodig. Veel heide is sindsdien ontgonnen tot landbouwgrond. 

Vooral in de jaren 30 waren er veel ontginningen. Een ontginning van grond is een hoop werk, het betekent in feite; heide of andere beplanting verwijderen, de grond omspitten of omploegen, egaliseren en bemesten. Dat werd in de jaren 30 vaak met de hand gedaan tegen de massa werkeloosheid. Ook hier herkennen we een proces van lagere dynamiek. Van ritmes en variaties tussen schrale en rijke gronden werd steeds meer grond in Nederland vruchtbaar akkerland. De laatste tijd kennen we de uitlopers van dit proces als de stikstof crisis, waar soorten die het goed doen op schrale grond onder druk komen te staan of uit ons land verdwijnen.

Landschap factoren in de tuin

Al deze factoren zijn nog altijd zichtbaar in ons landschap, in hoe we onze grond gebruiken, in de over honderden of duizenden jaren gevormde grond lagen, in hoe dorpen zijn gevormd in lijnen of cirkels om hoogland en langs langland. Ook bouwstijlen zijn afhankelijk van de in de omgeving te vinden materialen (riet, rivier of zeeklei, leem, hout). Ook de historische rijkdom van een regio speelt een grote rol. Bij landschappen horen herkenbare grondsoorten en daardoor ook herkenbare planten soorten. 

Het kan interessant zijn om een tuin te vormen naar het historisch landschap. Toch heeft dat voornamelijk architecturale waarde, en is het minder essentieel voor de ecologische waarde. Het is dan waarschijnlijk beter om in te haken op de huidige, al bestaande, ecologie. Wat staat er al in het landschap en welke elementen ontbreken om het meer leefbaar te krijgen. Het is wel mogelijk om een weelderige ecologische tuin af te schermen met bijvoorbeeld beukenhagen om zo een rustige landschappelijke omgeving te behouden. Mijn voorzichtige conclusie, vooral voor de menselijk beleving is het van belang de cultuur historie van het landschap te kennen, voor de ecologische waarde kunnen we het wellicht beter naast ons neerleggen.

Appendix: Bronnen voor landschap onderzoek

Om de historie van je eigen gebied of het gebied van een klant in kaart te brengen kan het interessant zijn om naar de volgende bronnen te kijken. Vooral de topotijdmachine is een boeiende reis door de tijd.